In hoger beroep betoogt de werknemer dat het ontslag in strijd is met zijn recht op vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Het Haagse hof oordeelt dat een inmenging in de grondrechten van werknemer hier gerechtvaardigd is. De school heeft de wettelijke plicht om een omgeving te creëren waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de verschillen in (onder andere) seksuele gerichtheid. Dit volgt rechtstreeks uit art. 2.2 van de Wet voortgezet onderwijs. De werknemer wordt in zijn functie door leerlingen gezien als een symbool van gezag. Van hem mag worden verwacht dat ook hij bijdraagt aan een veilig schoolklimaat waar leerlingen en personeel zich geaccepteerd weten, ook ten aanzien van hun seksuele geaardheid. Dat betekent dat hij zich op een respectvolle wijze tegenover hen moet uiten. Daar past niet bij het aanstoot nemen aan het aanbieden van een paars armbandje door leerlingen, fel discussiëren met (minderjarige) leerlingen over zijn bezwaren tegen homoseksualiteit, homoseksualiteit wegzetten met de bewoordingen dat dit een gruwel is in de ogen van God en dat zij die deze gruwelen begaan naar de hel gaan, hen ‘ziek’ te noemen en het maken van een spuugbeweging naar de regenboogvlag.
Het hof vindt deze uitlatingen schadelijk voor het veilige schoolklimaat dat de school voor haar leerlingen en medewerkers moet waarborgen. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de kantonrechter.